Het klinkt eigenlijk wel kort tweeënhalve dag. Achteraf was dat het ook. Grappig hoe de waarneming van tijd fluctueert, tijdens het varen leek het laatste stuk veel langer te duren dan het eerste.
Vlak voor het licht wordt vertrekken we uit Brest, dé plek om over te steken naar A Coruña, Spanje. Terwijl onze ogen wennen aan het donker laten we de stille haven achter. Op naar het donkere niks – de 360 zeemijl die voor ons klaar ligt ontdekt te worden.
De boot-baas
Zodra de eerste zonnestralen door het duister dringen worden de taken verdeeld: de twee mannen (Jur en zijn vader Rob als versterking) kruipen hun bed weer in, de eerste wacht is voor mij.
Machtig, spannend, verantwoordelijk zijn de woorden die een beetje omschrijven hoe het voelt om alleen de baas te zijn van de boot. Het eerste uur neemt de spanning het voortouw. Welk schip vaart daar? Waar gaat hij heen? Hoe dichtbij komt hij? Langzaam verandert de spanning in zekerheid – i got this.
De eerste uurtjes vliegen voorbij. De mannen worden wakker, wat ons bij de vraag brengt: Wat doe je eigenlijk op zo’n boot voor tweeënhalve dag? Ik zie ik zie wat jij niet ziet en de kleur is blauw? We besluiten dat spelletjes doen er niet in zit, dus wordt kletsen, rommelen met zeilen en in de keuken.
Nacht op zee
Iets voor enen hoor ik Rob zacht maar duidelijk mijn naam roepen, “het is tijd”, zegt hij. Ik hijs me uit bed, in mijn zeilpak en naar buiten. Na een korte overdracht heb ik het hele schip weer voor mezelf, nu in het pikdonker zonder dat daar in de komende uren iets aan gaat veranderen. Acda en de Munnik houden me wakker, zachtjes meezingend – zodat ik de slapende mannen niet wakker maak – kijk ik naar boven, een sterrenhemel waar je u tegen zegt. “Nou pap”, fluister ik naar de helderste ster, “daar gaan we dan.”